Krant op zondag Delft.

Duivensport verhuisde van de volksbuurten naar Vinexwijken en is nog altijd springlevend

| algemeen reageer

YPENBURG – Nog altijd proberen duizenden duivenliefhebbers elkaars duiven af te pakken. Het enige verschil met ‘vroegah’ is dat je tijdens de Haagse hoogtijdagen vierduizend duiventillen in één stad had. Nu zijn de hokken meer verspreid.

Kees van der Weel en Guus Nieuwmans zijn al jaren druk met hun kroppers. Hun tongval verraadt dat ze dit vroeger in Den Haag deden. Tegenwoordig staan hun tillen in respectievelijk Ypenburg en Voorburg. “We hebben met onze Haagse tilduivenvereniging Ons Belang alleen in Ypenburg al tachtig leden”, weet Van der Weel te vertellen. De volkswijken zijn verruild voor Vinexwijken. De duivensport is daardoor helemaal niet zo dood als sommigen beweren, benadrukken de mannen. “We zitten gewoon meer verspreid.”
Er wordt aangebeld door een vriend van Van der Weel. “Ben je al lid?”, vraagt Nieuwmans hem. Dat is niet het geval. “Dan moet je nu lid worden”, zegt Van der Weel. “Anders kom je de kamer niet levend uit.” Nieuwmans knikt instemmend. “En een goed lid verslapt nooit”, voegt hij er nog aan toe.
De 75-jarige Hagenees is voorzitter van een 375 leden tellende vereniging. Onlangs kreeg de ‘Haagse tilduivensport’ officieel een plekje op de nationale lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed. Trots laten ze de certificaten zien.

Twee duiffies
Guus Nieuwmans begon in 1946 met zijn tilduivenhobby, een sport die voor de oorlog ook door zijn vader en grootvader werd bedreven. “Mijn pa had net na de oorlog twee duiffies gekocht. Die waren toen nog hartstikke duur. Ik ben eraan verslaafd geraakt kwam er niet meer vanaf. Wat dat is? Als ik geklap hoor kijk ik meteen naar boven. Van wie zijn die duiven, wat voor hok heeft ‘ie en heeft hij er kijk op? Als klein jochie ging ik met m’n vader al overal kijken. Dan kwam ik in allerlei duiventillen en keek ik m’n ogen uit. Soms mocht ik helpen met schoonmaken.” Als hij later groot was, wilde hij ook een eigen duiventil, wist hij zeker. En aldus geschiedde.

Weemoed
Hij kijkt met weemoed terug op de jaren ’50 en ’60. “Op elk dak, elk balkon en in elke tuin in Den Haag stond wel een hok. Het was toen een felle sport, maar met ongeschreven regels.” Daar hield niet iedereen zich aan. “Dat was wel het ergste. Dan pakten ze je duiven zo van de til.” Een doodzonde voor echte duivenmelkers. “Of ze gebruikten drijfrennen, werden die duiven gevangen zonder dat ze het wisten.” Voor Guus Nieuwmans is andermans duif pas officieel jouw eigendom als die door één van jouw duiven jouw hok in is verleid. En niet eerder. In zijn gloriejaren lukte hem dat zo’n zes á zevenhonderd keer per jaar. “Als je er nu nog honderd per jaar vangt is het veel, dan heb je er wel kijk op. Ik heb er dit jaar nog zestien gevangen.”
Nieuwmans maakte veel mee, in en rond zijn duivenhokken. Zoals die keer dat één van zijn vorige vrouwen hem riep dat het eten op tafel stond. En bleef roepen. Guus Nieuwmans was echter druk met het vangen van een doffer, die bovenop z’n hok zat. “Als ik zou gaan eten dan zou die doffer weer weggaan, dus ik bleef boven. Gooit m’n vrouw vanaf de straat zo een pantoffel in m’n hok. Die doffer weg natuurlijk. Toen ben ik helemaal niet meer naar beneden gegaan.”

Comeback
De duivensport is volgens Guus Nieuwmans nog altijd springlevend en het aantal leden neemt elk jaar toe. “We hebben denk ik zo’n 25 leden onder de veertig jaar. Het is belangrijk dat onze Haagse tilduivensport in stand blijft.” De voorzitter heeft wel een verklaring voor de comeback van de sport. “Het is echt een sport voor de gewone man. Het is geweldig om elkaars duiffies te vangen. En hoe meer crisis, hoe meer duivenmelkers. Ook de jaren ’30 was het heel populair. Dan stond m’n vader de hele dag in z’n til. Als hij gevangen duiven verkocht, had ‘ie weer wat centjes.” Nieuwmans schat dat er nu in Den Haag en de regio nog duizend duivenmelkers actief zijn. “Dan praat je over 20.000 duiven. Het doet pijn als je ziet of hoort dat tilduiven worden gepakt door roofvogels, maar het is niet zo dat er straks geen duif meer over is.”
Kees van der Weel schuift weer aan. “Heeft ‘ie het formulier ingevuld?”, wil hij weten. “Ja, hij is nu lid”, antwoordt Van der Weel. Het leidt tot tevreden gezichten. Nieuwmans is nu voorzitter van een club met 376 leden. De gast mag levend de kamer uit. “Geweldig dat we voortaan immaterieel cultureel erfgoed zijn”, vervolgt Van der Weel. “Dat geeft meer aanzien. Vroeger werden we vaak afgeschilderd als simpele figuren. Ja, het is een Haagse sport en veel duivenmelkers praten plat Haags. Ik vind dat, als ik mezelf terug hoor, ook weleens een beetje ordinair klinken. Maar we staan nu wel op een lijst waar je niet zomaar op komt. Echt heel bijzonder.”
Hij pakt er een duif bij. “Deze was verstoten door z’n ouders, ik heb ‘m met de hand opgevoed.” Guus Nieuwmans neemt ook altijd duiven mee als hij op gesprek gaat bij de gemeente of woningcorporaties. “Dan weten we waarover we praten.” Terwijl Van der Weel nog steeds met een duif op schoot zit, vertelt Nieuwmans verhalen uit de oude doos. Over de tijd dat hij nog een eigen rock ’n roll-tent had en via z’n zwager, die een impresariaat had, meerdere bekende bands en artiesten ontmoette. “Mick Jagger van de Rolling Stones is nog in mijn duiventil geweest, net als de bandleden van The Kinks. Ze verzamelden in de Theresiastraat en daar had ik toen mijn til. ‘You wanna see my place for pigeons?’, had ik gevraagd. Toen ik dat zei keken ze raar op, maar ze vonden er niet veel aan.”

Spannend
Nederlandse jongeren, daarentegen, vinden het volgens de twee echter steeds leuker om tilduiven te houden. “Ik denk dat sommigen een beetje uitgekeken raken op computerspelletjes”, vertelt Kees van der Weel. “En dat het vangen van andermans duiven ook spannend kan zijn. Dat is het ook. Als je op het punt staat een duif te vangen, dat is net alsof je met een kleine hengel met een dun draadje opeens een grote karper eraan krijgt. Dan sta je maar te hopen dat die duif niet wegslaat. En als het dan lukt om ‘m te vangen dan geeft dat zó’n kick, dat moet je meegemaakt hebben…”

De delftse krant